Catullus – Carmen 34
Dianae sumus in fide puellae et pueri integri,
Dianam pueri integri puellaeque canamus.
O Latonia, maximi magna progenies Iovis,
quam mater prope Deliam deposiuit olivam,
montium domina ut fores silvarumque virentium
saltuumque reconditorum amniumque sonantum.
Tu Lucina dolentibus Iuno dicta puerperis,
tu potens Trivia et notho es dicta lumine Luna.
Tu cursu, dea, menstruo metiens iter annuum,
rustica agricolae bonis tecta frugibus exples.
sis quocumque tibi placet sancta nomine, Romulique,
antique ut solita es, bona sospites ope gentem.
Hymne aan Diana
Diana behoren wij,
meisjes, jongens ongerept,
jongens, meisjes ongerept,
bezingen wij Diana.
Grote dochter van Leto,
kind van hoogste Jupiter,
moeder baarde u onder
de Delische olijfboom
Om de meesteres te zijn
van de berg en ‘t groene woud,
van verborgen bergpassen
en bruisende rivieren.
Juno die ter wereld brengt
bent u voor de kraamvrouwen,
machtig op de driesprongen
en Luna in het maanlicht.
Elke maand meet u, godin,
met uw loop de kring van ‘t jaar
en u vult met goede oogst
de huizen van de boeren.
Heilige, wij geven u
elke naam die u bevalt.
Wees het volk van Romulus
als vanouds genadig.