Filosofie – Saïs

Saïs

In de westelijke Nijldelta ligt de stad Saïs. In de tempel van Saïs staat het beeld van de gesluierde godin Isis, een zinnebeeld van de natuur. Op de voet van het beeld kunnen we volgens Plutarchus de volgende inscriptie lezen:

Ik ben al wat er is en al wat geweest is en zijn zal.

Niemand heeft van mijn gelaat ook maar de sluier gelicht.[1]

Filosofisch vragen is vragen naar het geheel van het Zijn, dat zich in de loop van de tijd ontvouwt. Dit vragen wordt gewekt door het verlangen om de sluier op te heffen en het gelaat van de godin te aanschouwen. Zoals nu volgens de inscriptie op het beeld geen sterveling de sluier kan lichten van de eeuwige godin, zo vragen wij te Saïs naar de waarheid van het Zijn, in het besef dat ook wij de sluier van de verborgenheid niet kunnen opheffen en dat ons vragen daarom altijd een pogen blijft, gedreven door een verlangen om te weten.

In onze gesprekken van de afgelopen jaren is een zekere manier van vragen ontstaan, die ik in de volgende schets zal beschrijven. Ik zal zeven beginselen bespreken die voor onze beoefening van de filosofie kenmerkend zijn. Deze beginselen zijn niet door ons bedacht, maar komen voort uit de traditie van de westerse filosofie. Het is daarom ook niet mijn bedoeling iets nieuws te zeggen, maar slechts om het oude in herinnering te brengen. Want het geheel waar wij naar vragen is steeds oneindig nieuwer dan het nieuwe van de mensen.[2]

Vriendschap

Wij filosoferen als vrienden onder elkaar. Vrienden zijn mensen die elkaar liefhebben vanwege een gedeeld verlangen.[3] Wat wij met elkaar delen is het verlangen naar wijsheid. Vanaf onze jeugd hebben wij samen een filosofische weg afgelegd. Op die weg zijn wij vertrouwd geworden met elkaar en is het gesprek opengebloeid. Voor de beoefening van de filosofie is dit van grote waarde, omdat het filosofisch gesprek om vaardigheden vraagt die onder vrienden vanzelfsprekend zijn: luisteren naar elkaar, vragen stellen en elkaar ook kunnen tegenspreken. Behalve vrienden van elkaar zijn wij immers ook vrienden van de wijsheid. Daarom delen wij in onze gesprekken wat wij van haar hebben geleerd.

Vragen

Het verlangen om te weten uit zich door het stellen van vragen. Wie een vraag stelt, spreekt een verlangen uit om iets te weten te komen. Zo leidt het vragen degene die vraagt op een weg van onwetendheid naar kennis. De volmaakte kennis of wijsheid wordt door de mens echter niet bereikt: het beeld van de godin blijft versluierd. Filosofie blijft een verlangen naar wijsheid. Zij heft zichzelf niet op in het bereiken van de wijsheid zelf. Wel maakt het vragen steeds nieuwe wegen zichtbaar, die wij in het denken kunnen gaan. Deze wegen liggen rond de Middellandse Zee als de historisch-culturele ruimte waarbinnen de westerse beschaving is opgekomen. [4] Door het begaan van deze wegen begrijpen wij steeds beter waar wij vandaan komen en waarheen wij op weg zijn.

Aporie

Wie een vraag stelt, moet zich er eerst van bewust zijn dat hij iets niet weet. Plato noemt dit bewustzijn van de eigen onwetendheid ἀπορία. Dit woord betekent letterlijk ‘zonder uitweg zijn’. Wie in een aporie raakt, is als verlamd: hij weet niet meer hoe hij moet antwoorden op de vragen van de ander, omdat hij weet dat hij het antwoord niet weet.[5] Waarom is de aporie noodzakelijk voor het denken? Omdat we ons er eerst van bewust moeten worden dat we iets niet weten voordat we een vraag kunnen stellen. Het denken begint bij het toelaten van een aporie. De eerste aporie is die tussen Denken en Zijn, wanneer ik mij er namelijk van bewust word dat ik niet weet wat deze werkelijkheid is. Zo staan wij voor het beeld van de godin als onwetenden. Zij is echter genadig en wenst dat wij in haar mysteriën worden ingewijd.

Dialoog

Wij filosoferen door met elkaar in gesprek te gaan. In sommige gevallen betekent dit dat de één de rol van leermeester en de ander die van leerling op zich neemt. De meester helpt de leerling, die zwanger is van een gedachte, door hem als een vroedvrouw bij te staan. [6] Hij doet dat door vragen te stellen, het denken van de ander te onderzoeken en indien nodig te weerleggen. Het doel van een filosofisch gesprek is immers om een levensvatbare gedachte te baren. In andere gevallen is het gesprek gelijkwaardig als tussen twee vrienden. Zij is dan de uiting van een sterke, mannelijke liefde voor elkaar en voor de waarheid. Beide soorten gesprekken brengen daden en gedachten voort, die wij als een offer aanbieden aan de godin.

Geheel

In de filosofie vragen we naar een geheel waar wij zelf deel van uitmaken. We kunnen ons dit geheel niet voorstellen, want voorstellen betekent iets in gedachten vóór zich plaatsen. Het voorstellende denken is eigen aan de wetenschap. In de wetenschap stellen we een deel van de werkelijkheid – bijv. het gebied van de mineralen – voor ons en onderzoeken dat met behulp van wetenschappelijke begrippen. Filosofische begrippen zijn daarentegen inbegrippen: ze vragen naar het geheel en daarom ook naar degene die vraagt. Filosofisch vragen betekent tegelijkertijd naar mijzelf vragen, naar mijn plaats binnen het geheel. Wanneer mijn begrip van de werkelijkheid en van mijzelf verandert, zal ik ook andere keuzes maken. Daarom kan de filosofie voor degene die haar beoefent een omwenteling van het hele leven betekenen.[7]

Denken

Wij brengen het geheel ter sprake door middel van begrippen. Evenals een toren alleen van verschillende kanten kan worden bekeken door eromheen te wandelen, moeten we ons in het denken bewegen om de verschillende aspecten van het geheel te kunnen zien. Denken betekent een weg van begrippen te volgen. In het filosofisch gesprek kunnen we leren welke begrippen met elkaar samenhangen en hoe we van het ene begrip naar het andere kunnen bewegen. Zo leren we ook welke klanken goed bij elkaar passen door te musiceren. We kunnen het denken ook vergelijken met het maken van een wandeling door het bos. Wanneer we filosoferen kunnen we namelijk ervaren dat we omwegen maken, verdwalen en plotseling uitkomen op een open plek, waar het onderwerp van gesprek helder wordt.

Symbolen

Een andere manier om het geheel zichtbaar te maken is door middel van symbolen. Een symbool of zinnebeeld is de uitbeelding van een geheel. Zo is het beeld van de gesluierde godin een symbool voor de natuur. Evenals de godin haar aangezicht verbergt achter een sluier, zo verbergt de natuur zich achter de sluier van de verschijnselen. Een symbool werkt niet op basis van gelijkenis, maar van analogie. Want het beeld van de godin en de natuur lijken niet op elkaar, maar er is wel een overeenkomst in de manier waarop we over beide nadenken.[8] Ook de stad Saïs met haar tempel is een symbool. Zij is namelijk een plaats van herinnering. Plato vertelt dat de priesters van Saïs alle kennis die elders door rampen verloren ging veilig in de tempel bewaarden. [9] Op dezelfde manier werken wij binnen onze vriendenkring aan het behoud van de filosofische traditie.

Op de vele wegen die de mensen zijn gegaan, zijn ook eerderen geweest die de weg naar Saïs hebben gevonden. Onder hen waren Griekse filosofen als Solon en Plato, die naar Egypte keken als een land van eeuwenoude wijsheid. In de achttiende en negentiende eeuw ontdekten de Duitse idealisten de stad opnieuw. De dichter Novalis schreef over een gemeenschap van leerlingen te Saïs. Leerling daar is wie de sluier van de godin wil opheffen. En als volgens de inscriptie geen sterveling de sluier kan lichten, dan moeten we trachten om onsterfelijk te worden. [10]

Novalis maakt in dit fragment duidelijk dat het verlangen om te weten de grondhouding van het filosoferen is. Iedere leerling te Saïs spreekt dit verlangen uit door zijn eigen vragen te stellen. Daardoor gaat een ieder zijn eigen weg, die naar nieuwe landen voert en uiteindelijk weer terugleidt naar de woonplaats van de godin. Zo gaan ook wij onze eigen wegen en komen in Saïs weer bij elkaar om te delen wat wij hebben geleerd. Waarom voelen wij dit verlangen? Omdat wij thuis willen zijn in het geheel, dat onmetelijk groot is en ons onbekend. Daarom zegt Novalis in een ander fragment: De filosofie is eigenlijk een heimwee, een drang om overal thuis te zijn.[11]

Ook geeft Novalis aan dat de we moeten trachten om onsterfelijk te worden als we de sluier van de godin willen lichten. Het geheel is onsterfelijk en blijft eeuwig jong door zichzelf steeds te vernieuwen. Wanneer sterfelijke wezens deel willen hebben aan de onsterfelijke natuur, dan is dat voor hen slechts mogelijk door iets voort te brengen dat de plaats kan innemen van het oude. Daarom voelen sommigen het verlangen om kinderen te verwekken. Maar anderen spannen zich in om roemrijke daden en gedachten voort te brengen, die bij het nageslacht worden herinnerd.[12] Zo ook willen wij te Saïs iets nalaten voor hen die na ons komen: een levende toegang tot de filosofische traditie en een vriendschap die over de dood heen reikt.

[hr height=”30″ style=”default” line=”default” themecolor=”1″]

[1] Plutarchus, De Iside et Osiride, 9.

[2] Rilke, Voor een jonge vrouw: Want het geheel is steeds oneindig nieuwer / dan een kabel en een wolkenkrabber. / Zie, de sterren zijn een oeroud vuur, / en de nieuwere vuren doven uit.

[3] Aristoteles, Ethica Nicomachea, 8.

[4] Marsman, Tempel en Kruis, LI: ‘Wie schrijft, schrijv’ in den geest van deze zee / of schrijve niet; hier ligt het maansteenrif / dat stand houdt als de vloed ons overvalt / en de cultuur gelijk Atlantis zinkt;’

[5] Plato, Meno, 80a-d.

[6] Plato, Theaetetus, 149a-151d.

[7] Heidegger, Die Grundbegriffe der Metaphysik, §3: Kein Begriff des Ganzen ohne Inbegriff der philosophierenden Existenz. Metaphysisches Denken ist inbegriffliches Denken in diesem doppelten Sinne: auf das Ganze gehend und die Existenz durchgreifend.

[8] Kant, Kritik der Urteilskraft, §59.

[9] Plato, Timaeus, 23a.

[10] Novalis, Die Lehrlinge zu Sais, 1: Auch ich will also meine Figur beschreiben, und wenn kein Sterblicher, nach jener Inschrift dort, den Schleier hebt, so müssen wir Unsterbliche zu werden suchen; wer ihn nicht heben will, ist kein ächter Lehrling zu Sais.

[11] Novalis, Schriften, Fr. 21: Die Philosophie ist eigentlich ein Heimweh, ein Trieb überall zu Hause zu sein.

[12] Plato, Symposium, 207a-209e.